Waarom is het ene onderwerp nu fotogeniek en het andere niet? Waarom worden we getroffen door de ene foto en zegt de andere ons weinig?
Als ik me beperk tot landschapsfotografie zijn het de volgende zaken: het landschap zelf; vorm, licht en kleur.
Sommige landschappen hebben nu eenmaal meer 'emotional stopping power' dan andere - denk aan bergwanden, watervallen of door de wind gevormde bomen [ zie ook Wat is landschap? ].
Vormen, vooral als ze het perspectief ondersteunen, maken een foto eveneens aantrekkelijk - zoals stenen muurtjes door het landschap of een meanderende rivier [ zie ook Compositie in 6x6 ].
Maar het belangrijkste ingrediënt van een goede landschapsfoto is misschien wel het licht - licht dat diepte geeft of een dromerige sfeer, licht dat de lucht kleurt en wolken in goud kan veranderen.
In het artikel Het licht belicht ga ik in op het licht dat door de dag en door het jaar heen steeds weer anders is. Licht dat de interpretatie van een landschap kan maken en breken.
In dit artikel bespreek ik een thema dat nauw met het licht verwant is: kleur. Kleur is namelijk niet alleen een eigenschap van het onderwerp - het bestaat tegelijkertijd slechts bij gratie van het licht.
Een aantal zaken over kleur is dan ook al in het artikel Het licht belicht aan de orde geweest.
Kleuren in het landschap verraden onmiddellijk het seizoen. Bruin, rood en oker horen bij de herfst, zoals wit en grauwigheid bij de winter. Het voorjaar heeft doorzichtig lichtgroen als hoofdkleur, langzaam veranderend naar diepgroen met schaduwen in de zomer.
Het jaar door verandert dus het kleurenpakket van de natuur. En in de winter en het vroege voorjaar krijgen de subtiele kleuren hun kans in een verder kleurarm landschap, terwijl de overdaad van de zomer veel massiever overkomt.
Kleur roept met het seizoen ook een bepaalde stemming op bij de kijker, van lichtheid tot melancholie. Gele kleuren voelen warmer aan en zijn dan ook behaaglijker dan blauwige. Alhoewel dat niet altijd opgaat: het diepblauw van sommige zeelandschappen associëren we onmiddellijk met warme tropische eilanden!
Deze kleurbeleving hangt dus samen met het onderwerp. Een grijs stadsgezicht is naargeestig, terwijl dezelfde grijstinten bij een winters strand de weidsheid van het landschap en de onbestendigheid van het moment uitdrukken.
Nog los van het seizoen, kun je zeggen dat de levende natuur groen en bruin als hoofdkleuren heeft. Rotsen en grond zijn daarentegen vaak veel grijzer en kleurlozer. Het valt dan ook goed op als de rotsen roodachtig kleuren, zoals sommig zandsteen. Daarom zijn sommige woestijnen, zoals de canyons van Arizona of de zandduinen van Namibia zo spectaculair - het is een totale doorbreking van wat wij (bewoners van vruchtbaarder gebieden) gewend zijn.
De contrapunten in de overwegend groene natuur worden gevormd door bloemen, vooral de gele en rode. Al een klein beetje van deze kleuren geven het landschap een heel ander aanzien.
Tegenover al de genoemde kleuren vormt blauw tegenwicht. Bij zonnig weer wordt het landschap overkoepelt door blauw, terwijl wateren ook die kleur opnemen. Omdat blauw als koele kleur de neiging heeft voor ons oog terug te wijken (terwijl het rood van bloemen juist op je af komt), geeft het ruimte en lucht.
Het donkergrijs van een bewolkte lucht kan dan ook juist een bepaalde bedruktheid geven. Je wordt er als het ware door op de grond gedrukt.
Tot mijn spijt is de lucht overigens vaak gewoon kleurloos, zeker vlak boven de horizon. Dit is vooral op tamelijk zonnige dagen zonder duidelijke bewolking. Weinig boeiend.
Er zijn maar weinig kleuren die de mens gebruikt en die niet in de natuur voorkomen (zuiver zwart misschien, maar dat heeft de natuur met schaduwen en de nacht ook aardig opgelost). Maar de verhoudingen zijn nogal anders. Denk maar aan witgepleisterde huizen, verkeersborden of rode brievenbussen. Of aan monocultuur lavendel- of koolzaadvelden.
Groen is juist een kleur die weinig mensen relatief weinig gebruikt, net als hemelsblauw. We kiezen als het ware voor het afwijkende.
Dit wil overigens zeker niet zeggen dat de combinatie van cultuurelementen en natuur geen harmonie zou kennen. Behalve als de menselijk aanwezigheid nog eens onderstreept moet worden door glimmende materialen en gillend gele regenjassen...
Het aardige van oude gebouwen, van kerkjes tot hunnebedden, is vaak dat ze qua kleur bijna opgaan in het landschap. Ze bestaan vaak uit grijzige steen of worden overwoekerd door klimop en mos.
Misschien dat ze daarom in mijn beleving meer in het landschap horen, dan zo'n glanzend nieuwe bedrijfshal. Ze vallen minder op en lijken zo uit de grond gegroeid te zijn.
Hiermee is niet gezegd dat die gebouwen altijd al rustig met het land versmolten zijn geweest. Het meest verraderlijk is dat nog wel bij Griekse en Romeinse tempels. Die waren oorspronkelijk bont geschilderd - niets geen koele marmeren gratie! Harmonie is dan misschien ook wel vooral een kwestie van gewenning: als iets ergens maar lang genoeg staat, hoort het bij het landschap.
Zo accepteren veel mensen in Nederland wel dat oude molens bij het Hollands cultuurlandschap horen - maar die nieuwe windmolens zijn maar lelijke dingen.
In veel literatuur die zich bezig houdt met kleur, wordt aan kleur allerlei signaalfuncties toegeschreven. Rood duidt bijvoorbeeld op gevaar, geel staat voor leven en groen voor vrede.
Maar ik weet niet hoe het bij u is, maar ik heb bij een een rode brievenbus niet echt een gealarmeerd gevoel - alhoewel het wel goed opvalt.
Maar kleuren hebben wel degelijk te maken met stemming. Dat komt doordat wij , zoals al eerder gezegd, kleuren verbinden met seizoenen en gevoelstemperatuur. Het blijkt ook uit uitdrukkingen als 'een bruin café' en 'the blues' hebben.
Laat ik het erop houden dat kleuren weliswaar een bepaalde stemming op kunnen roepen, maar dat altijd doen binnen een bepaalde context. Groen en blauw ademen bijvoorbeeld rust uit en nodigen tot contemplatie - behalve bij belastingenveloppen of politieauto's.
Opmerkelijk is ook dat verschillende talen (en daarmee culturen) kleuren verschillend indelen. Zo kan het Gaelic (een Keltische taal) met gorm zowel iets blauws als groens aanduiden, terwijl dorch zowel zwart als donker kan zijn. En het Latijnse flavus is ongeveer de kleur van rijp graan of van een leeuw: ergens tussen geel en bruin. In pre-industriële culturen hangt de indeling van kleuren ook nauw samen met de aanwezige kleurstoffen, of het nu om de purperslak gaat of om bepaalde korstmossen.
De indeling van kleur in rood, geel en blauw - waar veel huidige kunstboeken van uitgaan - is dus minder vanzelfsprekend dan je wellicht zou denken. Maar gezien het huidige peuterspeelgoed is het niet vreemd dat we niet anders weten...
Overigens verschilt niet alleen de indeling van kleuren - ook de symbolische waarden van kleuren ligt niet vast. Is wit in het westen de kleur van de reinheid - in China staat het voor dood en rouw. En is rood nu zinnelijk of gevaarlijk? (Waarschijnlijk ontloopt dit in het leven elkaar niet veel!)
Betekent het bovenstaande nu dat je als fotograaf door het landschap loopt en denkt: 'ik wil iets alarmerends laten zien in een sombere omgeving - kijk ik neem die rode tractor op dat stuk braakliggende akker'?
Bij mij werkt het in ieder geval niet zo. Maar de gevoelswaarden van kleuren verklaren wel waarom een onderwerp of een bepaald licht ons opvalt en naar de camera laat grijpen. En waarom de uiteindelijke foto voor ons betekent wat hij betekent.
Bij het maken van een foto gaat het ook om hun kwaliteit. Het gaat dan om primair versus secundair, opdringend tegenover wijkend; om verzadiging en helderheid.
De primaire kleuren rood, blauw en geel zijn uitgesprokener en nadrukkelijker aanwezig dan secundaire als bruin of lila. Je hebt er als het ware minder van nodig in een compositie.
Dat geldt vooral voor rood, dat je als het ware tegemoet springt. Blauw kan je in grotere hoeveelheden toepassen - omdat het lijkt te wijken, vraagt het niet veel aandacht. Hoe warmer dus de kleur, hoe meer het op je afkomt. Koelere kleuren wijken.
Die opdringende en wijkende eigenschappen van kleuren kun je goed inzetten om perspectief te ondersteunen. Door zijn blauwigheid lijkt de horizon nog verder weg, terwijl het rood van bijvoorbeeld klaprozen het gevoel geeft dat je midden in het veld staat.
Als je de keus hebt, zal je als fotograaf bij een rood of geel onderwerp - bewust of onbewust - al snel veel omgeving meenemen. Anders ervaren we de foto als schreeuwerig. Maar je kunt ook juist het rode of gele object groot in beeld brengen en zo heel bewust een 'indringende' (of storende!) foto maken.
Dus als je de drukte van een stad in beeld wil brengen, zijn verkeersborden en stoplichten erg geschikt - voor een rustiek landschap doen veel groen en aardetinten het beter.
In zijn algemeen kun je zeggen dat teveel verschillende kleuren in een foto onrustig werkt, vooral als er verhoudingsgewijs veel opdringende en weinig wijkende elementen zijn. Veel verschillende secundaire kleuren, zoals in een bloemenwei, is daarentegen niet storend.
Je kunt natuurlijk ook twee even sterke kleuren naast elkaar zetten. Zelf vind ik bijvoorbeeld groen en blauw in gelijke hoeveelheden erg fraai. Een sterke kleur als geel vraagt echter veel blauw als complement.
Het meest bijzondere is misschien nog wel als bijna de hele foto maar uit een kleur bestaat. Onder bepaalde lichtomstandigheden kan zo'n monochromie ontstaan, ook al heeft het onderwerp eigenlijk andere kleuren.
Tot slot nog wat aandacht voor de techniek. Kleur heeft namelijk alles te maken met keuze van film en papier danwel de digitale verwerking.
De manier waarop film kleuren weergeeft is nooit volledig natuurgetrouw. De meeste films peppen de kleuren wat op, omdat we dat mooi vinden. Sommige criticasters zullen dat toeschrijven aan de schreeuwerige drukte van de moderne stedelijke samenleving, met zijn overvloed aan plastics, reclame en televisie: de mensen zij bijna kleurenblind gemaakt - alleen superverzadigde films en afdrukken kunnen de huidige mens nog bereiken.
Deels klopt deze verklaring wel, alhoewel heel wat 'natuurvolken' zich toch ook aangetrokken voelen tot helle kleuren. Vraag het maar aan de Picten!
Terwijl opnamen met zulke film met sterke verzadiging, zoals Fuji Velvia 50 of Agfa Ultra, een hoog 'whow'-karakter hebben, vind ik zelf de minder nadrukkelijke kleuren van Fuji Provia of de portretfilms fraaier. De subtiliteit van de natuur komt beter tot z'n recht dan met 'Disneychrome'.
Anderzijds moet ik eerlijk zeggen dat de Provia opnamen die ik maakte in Yorkshire in februari wel erg kleurloos voelden. Dat was de werkelijkheid toen ook, maar het ziet er wat schraal uit.
Met de komst van digitale verwerking van beelden (hetzij met film opgenomen en gescand of direct digitaal opgenomen) is de keus van kleurtoon en verzadiging verderop in het proces gelegd. Voor iedere opname en iedere afdruk kunnen de kleuren op smaak gebracht worden, hetzij verfijnd hetzij over the top.
Wat mij betreft een prachtige ontwikkeling, die de fotograaf veel mogelijkheden geeft. Helaas biedt het ook talloze mogelijkheden om wansmaak te etaleren. Net als bij de komst van allerlei trucfilters 25 jaar geleden, zal het enige tijd kosten voor iedereen doorheeft wat je wel en niet kunt doen met deze krachtige nieuwe technieken.
Hoe had u hem gehad willen hebben? |
En dan nog dit voor de ouderwetse filmgebruikers (zoals ikzelf): een halve stop onderbelichting van dia's of een stop overbelichting bij negatieffilm maakt de kleuren dieper en verzadigder, terwijl dia's uiteraard helemaal wat donkerder ogen.
Voor lichte, heldere kleuren kun je dia's juist een tikje overbelichten. Bij negatieffilm zul je het licht moeten (laten) afdrukken - hier pakt onderbelichting niet goed uit.
Dit artikel is geschreven door Wim van Velzen, © 2003.
Op- en aanmerkingen zijn welkom!Deze en nog veel meer foto's zijn opgenomen in de verschillende portfolio's!
Het is ook mogelijk vergrotingen van deze foto's te bestellen of ze editoraal of commercieel te gebruiken.